hoe maak je een sinterklaas gedicht Dat klinkt geruststellend, maar de ambitieuze sinterklaasdichter is hiermee niet geholpen. Want die wil rond 5 december toch scoren: met een rijke woordenschat en een geestige pointe, met een vondst waarover nog dagenlang wordt nagepraat. Hij wil niet denken en schenken, maar zich meten met poëten. Op die concurrentie zit Van Wissen overigens niet te wachten: „Ieder zijn stiel, het is een misverstand dat iedereen maar moet kunnen dichten.’’
Tip 1: Bedenk een clou.
Maar vooruit, een paar tips wil de Dichter des Vaderlands zijn gelegenheidscollega’s wel geven. Zoals deze: weet waar je uit wilt komen, schrijf alvast de laatste regels. Ga dus niet in het wilde weg rijmen (Sint heeft een goede smaak/en geschenken uitzoeken is zijn belangrijkste taak). Maar bedenk een afgerond verhaaltje, bijvoorbeeld over het liefdesleven van Joost (die al weken met hetzelfde meisje voost) of over de vergeetachtigheid van oma (die straks ook nog eens vergeet/hoe ze zélf eigenlijk heet). Een goed sinterklaasgedicht is net een mop: er zit een verrassende clou aan het slot.
Tip 2: Verraad niet meteen de sokken.
Die clou kan de onthulling van het cadeau zijn, zegt dichter Frank van Pamelen, onder meer bekend van ’Poëzie Politiek’ in Trouw: „Begin je gedicht dus niet met: Sint zal maar niet jokken/hij geeft je alweer sokken.” Presenteer dit geschenk liever als het klapstuk van een berijmd verhaal over Barts nieuwe baan, die eist dat hij zich representatief kleedt. En dat is, zo weet iedereen, voor Bart een hele opgave, aangezien hij zich bij voorkeur in achtstehands kleren hijst. Het is handig als cadeau en gedicht bij elkaar aansluiten, zegt Van Pamelen: „Gaat je gedicht over een vreselijke veelvraat, dan zijn sokken niet zo passend.”
Tip 3: Geef geen klappen in het gezicht.
Slechte eigenschappen mag je flink aandikken in een sinterklaasgedicht, vindt Van Pamelen: „Is iemand onhandig, dan mag je dat overdrijven: hij laat echt álles vallen.” Prikkelend mag het gedicht zijn, ongenadig zelfs, maar nooit onbeschoft of te intiem. Vecht met Sinterklaas geen ruzies uit, rakel geen pijnlijke familiegeheimen op, zeg moeder niet de waarheid. Incest, overspel, familievetes, ze horen niet bij Sinterklaas, zegt Van Pamelen: „Een gedicht moet in al zijn vileinheid toch een zekere onschuld hebben. Geef liever steken onder water dan klappen in het gezicht.”
Tip 4: Laat Sinterklaas wél troosten.
Dat betekent overigens niet dat heftige onderwerpen altijd moeten worden vermeden. Een sterfgeval, een miskraam, een recente scheiding, ze kunnen het leven van zus of vriend flink op z’n kop zetten. Het zou ongevoelig zijn als Sinterklaas daarover zweeg, zegt Van Pamelen: „Sinterklaas kan ook iets troostends hebben.” Een therapeut is ie niet, de Sint, maar wél een goede vrind. En dus laat hij zijdelings merken dat hij meeleeft, dat het hem niet is ontgaan dat de ontvanger van het geschenk een moeilijke tijd achter de rug heeft.
Tip 5: Wees voorspelbaar.
Tot zover de inhoud van het gedicht; blijft over de vorm. Dichteres Elly de Waard, die ook veel verstand heeft van popmuziek, vindt dat echte poëzie muzikaal is: „Een gedicht is als een partituur.” Maar aan het sinterklaasgedicht stelt zij die eis niet: „Het moet een volstrekt voorspelbaar ritme hebben en de regels moeten ook beslist niet enjamberen of zoiets moeilijks. Dat levert namelijk allemaal gehakkel en vergissingen op bij het voorlezen, zodat de roodaanlopende sinterklaasdichter zich er zelf mee moet gaan bemoeien (o schande) en het allerergste: het houdt enorm op bij het uitpakken van het pakje zelf en dus bij het uitdelen van de overige pakjes!” Wie per se muziek wil maken, laat de ontvanger gewoon zingen: ’Dank u Sinterklaasje!’
Tip 6: Aa, bb, cc.
Over één ding zijn de drie dichters het eens: een sinterklaasgedicht rijmt, vrije verzen zijn taboe. Van Wissen is voorstander van het allereenvoudigste rijmschema, namelijk aa, bb, cc, waarbij Sint in de eerste regel dus rijmt op kind in de tweede. Gekruist of omarmend rijm, sonnetten, limericks, voor de Dichter des Vaderlands hoeft dat allemaal niet: „Aa, bb, dat moet een mens maar gewoon doen.” Maar De Waard is het daar niet mee eens: „Ik ben beslist tégen aa, bb. Met het rijm kun je niet wild genoeg omspringen, dus ergens geplaatst, nog op gehoorsafstand binnen het gedicht, is voldoende. De ene regel mag ook stukken langer zijn dan de andere, als het metrum maar overduidelijk en vast is.”
Tip 7: Geef een roe met een knipoog.
Maar wat moet die ambitieuze sinterklaasdichter nu, met zijn wens om dit jaar echt een topgedicht te schrijven? Verzoen je maar met het feit dat een sinterklaasgedicht geen echte poëzie is, zo luidt het advies van De Waard. Pas clichés toe met een knipoog, rijm de roe van Zwarte Piet rustig op het toe van iets anders. En schaam je niet voor een afsluiter als ’niet huilen/je kan het ruilen’. „Want het hoogste poëtische niveau voor een sinterklaasgedicht is camp. Het moet wel leuk blijven.