In de middeleeuwen vertegenwoordigde de schout de landsheer in het bestuur en de rechtspraak. De schout was een ambtenaar die was aangesteld door de landsheer om de orde te handhaven en recht te spreken in zijn naam.
In het bestuur was de schout verantwoordelijk voor de uitvoering van de wetten en regels van de landsheer. Hij was ook verantwoordelijk voor het innen van belastingen en het organiseren van het leger.
In de rechtspraak was de schout verantwoordelijk voor het horen van strafrechtelijke en civiele zaken. Hij kon vonnissen vellen en straffen opleggen.
In de steden werd de schout vaak aangeduid als burgemeester. De burgemeester was verantwoordelijk voor het bestuur van de stad en het handhaven van de orde.
Naast de schout waren er ook andere ambtenaren die de landsheer vertegenwoordigden in het bestuur en de rechtspraak. In het bestuur waren dit bijvoorbeeld de meier, die verantwoordelijk was voor de openbare werken, en de rentmeester, die verantwoordelijk was voor de financiën. In de rechtspraak waren dit bijvoorbeeld de schepenen, die verantwoordelijk waren voor het horen van civiele zaken.
De macht van de schout en andere ambtenaren was afhankelijk van de macht van de landsheer. In sterke rijken, zoals het Heilige Roomse Rijk, had de landsheer veel macht en waren de ambtenaren zijn vazallen. In zwakkere rijken, zoals het koninkrijk Frankrijk, had de landsheer minder macht en waren de ambtenaren meer onafhankelijk.